In God We Trust

“In God We Trust” is de titel van een beeld van 185 cm hoog, gemaakt van gips, dat lijkt op een geërodeerde atoombom. De beeldhouwer, Willem Speekenbrink, heeft zich laten inspireren door een foto van de eerste ‘Fat Man’ atoombom.

Voor een historicus zijn die woorden die vertrouwen in de Allerhoogste uitspreken buitengewoon omineus. Het zijn geen onbeladen woorden, het is niet zomaar een eenvoudige constatering van een gelovige. Het zijn woorden die in de geschiedenis vaak de belichaming zijn geweest van de kritiekloze claim van overheden in naam van hun God te handelen. In God We Trust staat sinds de negentiende eeuw op alle Amerikaanse munten en op geldpapier. Het is het officiële motto van de Verenigde Staten. “In God We Trust” lijkt ook erg op het “Gott mit uns”. Dat was de lijfspreuk van het Pruisische koningshuis, maar heeft een nog veel grotere beruchtheid gekregen doordat de tekst op de koppelriemen van de Wehrmacht werd gebruikt. “Nobiscum Deus” was de aanvalskreet van het Heilige Roomse Rijk, van het Byzantijnse Rijk, en van de Duitse Ridderorde. “God zij met ons”, staat er op de Nederlandse twee-euromuntstukken. En zo zijn er vast nog wel vele historische en actuele voorbeelden te benoemen van machten en krachten die het Hogere bij voorbaat aan hun zijde claimen, en daarmee pretenderen zelf ook in dienst van die macht, of in ieder geval zelf plaatsvervangend voor de Allerhoogste op te treden. Zelfs in het tijdperk van de secularisatie doet het er niet veel toe dat “God” is doodverklaard. De pretentie blijft hetzelfde.

Speekenbrink heeft deze letters, in het Engels, als een “lichtkrant” om zijn model van een atoombom gezet. Dat is op zich niet helemaal correct, historisch gezien dan. De bom die door kolonel Paul Tibbets om 8:15 op 6 augustus 1945 op Hiroshima werd afgeworpen, had ook een naam: “Little Boy”. De bom op Nagasaki heette “Fat Man”. Daar zat geen hogere macht bij. Maar de suggestie van Speekenbrink is een krachtige. De Verenigde Staten werden door hun deelname aan de strijd tegen de asmogendheden van de Tweede Wereldoorlog zelf een wereldmacht. Ze opereerden al onder het officiële motto In God We Trust, maar door hun beslissende overwinning en inzet van apocalyptische middelen werden zij zelf de nieuwe heilstaat, de nieuwe godheid die het Westen zou gaan domineren.

De drievuldigheid van Amerika, het Marshallplan en de Bom werden in Europa na 1945 met overgave omarmd. In de loop van de eerste twee naoorlogse decennia ontstond er een ware religieuze cultus. Elke eerste maandagmorgen van de maand loeiden de sirenes (en doen dat nog steeds) om de volgelingen te herinneren aan het feit dat hun bestaan in de schaduw stond van de Bom. Elk moment kon het voorbij zijn. De discipelen in de Nederlandse regering hadden zelfs een eigen organisatie opgezet, Bescherming Bevolking die folders verspreidde waarin de burgers werd uitgelegd wat de dreiging was en wat ze er nog eventueel aan konden doen. In de jaren vijftig en zestig was het niet ongewoon dat mensen van de bom droomden.

Toch was het niet zo dat de Nederlandse burgers uitmuntten in onkritische bewondering van het heilbrengende Amerika. Sterker nog, zelfs een zo’n conservatieve, anticommunistische partij als de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) waarschuwde tegen bezit en gebruik van de bom. De SGP – en vele christenen met haar – nam de uitspraak “In God We Trust” heel letterlijk. Van God moest men hulp en bijstand verwachten, en niet dus van een menselijke moordmachine zoals de atoombom. De apocalyptische kracht van die bom werd door de eerste partijleiders van de SGP na de Tweede Wereldoorlog juist beschouwd als een reden om daar ver van weg te blijven. In de jaren zestig kwam daar natuurlijk ook de kritische, linkse generatie bij die mede door de studentenrevolutie en de oorlog in Vietnam sowieso aan de status van de Verenigde Staten als moreel baken van het Vrije Westen was gaan twijfelen.

De Amerikaanse regisseur Stanley Kubrick leverde in 1964 het hoogtepunt van de kritiek op het blinde vertrouwen in de atoommacht van de Verenigde Staten en in het technische vernuft van de bom. Met zijn film “Dr. Strangelove, or: How I Learned to Stop Worrying and Love the Bomb” produceerde hij een ijzersterke politieke satire op de nucleaire hitsigheid van Amerikaanse generaals en wetenschappers. Met zwarte humor laat hij enkele memorabele karakters – allemaal gespeeld door Peter Sellers – alle pretenties en morele hypocrisie van het Amerikaanse establishment in de Koude Oorlog afbreken. Anders dan de vroege James Bond-films, die de angst voor de bom en de Russen juist bloedserieus namen en daar op inspeelden, maakt deze film gehakt van alle misplaatste morele superioriteit en geloof in de beheersbaarheid van de wapenwedloop.

n 2014, vijftig jaar na het uitkomen van deze eerste grote persiflage en kritiek op de nucleaire angst, is het geloof in het “Mutual Assured Destruction”-scenario misschien niet zozeer afgenomen als wel irrelevant geworden. De nieuwe dreiging manifesteert zich op hele kleinschalige, conventionele wijze. Het zijn terroristen met stanleymessen of schoenbommen waar de veiligheidsdiensten van de 21e eeuw zich druk over maken. Allerlei cyberdreigingen hebben de fascinatie voor de nucleaire apocalypse verdrongen. De angst voor nucleair terrorisme vlamt bij tijd en wijle op, maar door experts wordt die dreiging nauwelijks serieus genomen. Toch zijn de kernwapenarsenalen niet kleiner geworden in al die jaren. Door de desintegratie van de Sovjet-Unie is er bovendien nogal wat materiaal aan het zwerven geslagen. De Nuclear Security Summit – een serie toppen die door president Obama in 2010 is gestart en in 2016 beëindigd zal worden – probeert de veiligheid van al dat radioactieve materiaal te bevorderen. Maar echt een grote prioriteit heeft de bom, of de angst voor de bom niet meer.

De drievuldigheid van Dollar, Bom en Witte Huis, belichaamd door het “In God We Trust” staat niet meer hoog op z’n sokkel. Van kritiekloze gehoorzaamheid aan een nucleaire supermacht is geen sprake meer. Speekenbrinks kunstwerk lijkt aan erosie onderhevig. Net als de sirene op de maandagochtend is zijn kunstwerk een overgebleven relict van een tijdperk van atomaire angst dat voorgoed voorbij lijkt. Totdat de bom valt. Hij is niet gevallen en zal dat hoogstwaarschijnlijk niet snel doen ook. Maar als herinnering en monument aan de bomkoorts blijft Speekenbrinks kunstwerk hopelijk nog lang overeind.

Utrecht 2014
Beatrice de Graaf
Hoogleraar Universiteit Utrecht

<< alle artikelen >>